23-Apr-2015

Het gevaarlijke bedrog met de armoedenorm

politiek & economie

15,1% van de Belgische bevolking is arm. Dat zou moeten blijken uit de vijfde editie van het federale Jaarboek over armoede en sociale uitsluiting.

Het verrassende is niet het cijfer zelf, maar het feit dat het zomaar wordt overgenomen door de meeste commentatoren, met licht voorbehoud voor de journalisten van de Tijd. Nochtans is het voor iemand met enig historisch en regionaal inzicht duidelijk dat het klinkklare onzin is. Gevaarlijke onzin bovendien.

Een model voor de inkomensverdeling

Om inzicht te krijgen in de materie gebruik ik een eenvoudig lineair model voor de inkomensverdeling:

Model

Op de y-as staat het inkomen en op de x-as het deel van de bevolking als een percentage. Tussen het laagste inkomen l en het hoogste h verloopt de inkomensverdeling lineair. Elk punt op de grafiek komt overeen met het deel van de bevolking x met een inkomen lager dan y. De armoedegrens ligt op een bepaald inkomen g en stemt overeen met een armoedepercentage a.

De wiskundige vergelijking van dit model is als volgt:

`y = (h-l)x + l`

Uiteraard is de werkelijkheid complexer, hoewel dit model voor landen met sterk progressieve belastingen (zoals België) niet eens een slechte benadering is. De bedoeling van dit model is echter niet om concrete situaties te beschrijven, maar om een helder inzicht te krijgen in de invloed van economische ontwikkelingen op de armoede.

De Europese armoedenorm

Volgens de Europese armoedenorm ben je arm als je inkomen lager is dan 60% van het mediaan-inkomen. In een lineair model is de mediaan gewoon gelijk aan het gemiddelde. De armoedegrens g is dus:

`g = 60%((h+l)/2) = 0.3(h+l)`

Als we dit invullen in het model krijgen we het armoedepercentage:

`a = (0.3h - 0.7l) / (h-l)`

Zo kunnen we de armoede berekenen voor verschillende inkomensverdelingen.

Basisscenario

In een basisscenario gaan we uit van inkomens die redelijk representatief zijn voor de Belgische context. Als het laagste inkomen 9000 EUR bedraagt en het hoogste 48000 EUR krijgen we het volgende:

Basisscenario

De armoedegrens ligt op 17100 EUR en het armoedepercentage bedraagt 20.8%.

Iedereen rijker, maar de armoede blijft gelijk

Laat ons nu eens veronderstellen dat we een voorspoedige periode tegemoet gaan. Dankzij een hoge economische groei slagen we erin om alle inkomens met 50% te laten toenemen. Vermits iedereen rijker wordt, verwachten we natuurlijk een sterke daling van de armoede.

Iedereen rijker

Tot onze verbazing is dat helemaal niet geval. Volgens de Europese armoedenorm blijft het armoedepercentage precies gelijk: 20.8% van de bevolking blijft arm. De buitengewone economische vooruitgang zou dus een maat voor niets geweest zijn.

Iedereen armer, maar de armoede daalt

In een omgekeerd scenario veronderstellen we een periode van zware economische tegenwind, met sterke druk op de inkomens. Uiteraard laat de overheid dat niet zomaar gebeuren en vrijwaart ze de laagste inkomens door herverdeling. Laat ons aannemen dat het laagste inkomen gelijk blijft en het hoogste daalt met 50%. Zo goed als iedereen is nu armer en we verwachten dus een sterke stijging van de armoede.

Iedereen armer

Niets is minder waar, zo blijkt. Volgens de Europese armoedenorm is de armoede sterk gedaald: amper 6% van de bevolking is nog arm. Dat is natuurlijk totaal absurd.

Wat de armoedenorm echt meet

Om in te zien wat hier aan de hand is herschrijven we het model in functie van de inkomensspanning s. Het hoogste inkomen is s keer groter dan het laagste:

`h = sl`

Als we dit invullen in de formule voor het armoedepercentage krijgen we:

`a = (0.3s - 0.7) / (s-1)`

De kwalijke waarheid achter de armoedenorm wordt nu duidelijk. Het armoedepercentage is onafhankelijk van de hoogte van de inkomens. Economische vooruitgang is dus totaal onbelangrijk. Enkel de inkomensspanning is van belang. Met andere woorden: de armoedenorm meet niet armoede, maar ongelijkheid.

Armoede en ongelijkheid

Over de mate waarin ongelijkheid wenselijk is kunnen redelijke mensen van mening verschillen. Waar ze het echter eens over moeten zijn is dat ongelijkheid en armoede totaal verschillende zaken zijn. Een zeer gelijk land kan zowel schatrijk (Noorwegen) als straatarm zijn (Noord-Korea zonder Kim Yung Il). Een relatief ongelijk land kan ook een rijk land zijn (VS).

Toch worden de begrippen armoede en ongelijkheid voortdurend door elkaar gehaald, met alle perverse gevolgen van dien.

Een nachtmerrie-scenario

Stel u een beleidsmaker voor die de armoedenorm ernstig neemt en zich tot nobel doel stelt om de armoede uit de wereld te helpen. Als we a gelijk stellen aan 0 krijgen we in ons model:

`s_0 = 0.7/0.3 = 2.33...`

Ziezo. Om het armoedeprobleem op te lossen volstaat het om de inkomensspanning te reduceren tot 2.33. Verhoog dus de laagste inkomens en de uitkeringen en financier dat met alsmaar hogere belastingen. Wat dat doet met de economische groei heeft geen belang. Terwijl de economie in elkaar klapt en echte armoede terug zijn intrede doet worden we volgens de armoedenorm alleen maar rijker.

Armoedebestrijding, een succesverhaal

Het verhaal wordt nog schrijnender als we naar de feiten kijken. In werkelijkheid is armoedebestrijding namelijk een onvervalst succesverhaal. Dat wordt aanschouwelijk voorgesteld door de visualiseringen van de onvolprezen Max Roser. Daaruit blijkt dat we het historisch gezien bijzonder goed gedaan hebben. Volgens de armoedenorm van de World Bank, die toelaat landen en tijdperken te vergelijken, is het armoedeprobleem in onze contreien zelfs van de baan.

De bepalende factor is onmiskenbaar economische vooruitgang. Dat is natuurlijk weinig verrassend. Merk echter op dat de armoedenorm op alle vlakken verkeerd zit. Hoewel de armoede spectaculair is gedaald, vertelt zij ons dat er geen verbetering is. Het beleidssignaal dat ze geeft werkt contraproductief en is onafhankelijk van de factor die er echt toe doet.

Een norm voor de afgunstmaatschappij

Hoe kan je zoveel onzin verklaren en waar komt ze vandaan?

Een belangrijk element is dat sommige mensen afgunstig van aard zijn en moeilijk kunnen verkroppen dat anderen het beter hebben. Natuurlijk geeft niemand dat graag toe, en dus gebruikt men een beproefd propagandarecept: taalvervuiling. Zeg dus niet: ongelijkheid, maar zeg: relatieve armoede.

Relatieve armoede wil zeggen dat je armer wordt zodra je buur het beter doet, al is aan jouw situatie niets veranderd. Het is de "armoede" van de afgunstmaatschappij.

Ik ontken niet dat er zoiets bestaat als relatieve armoede - als psychologisch concept. We zijn allemaal mensen die ons wel eens vergelijken met anderen. Het succes van anderen kan aanvoelen als eigen falen. Maar wanneer dat ontaardt in afgunst, moeten we dat zelf oplossen door afstand en bezinning. Eisen dat de overheid het succes van je buur wegbelast en herverdeelt omdat het bij jou een psychologisch probleem veroorzaakt, is te gek voor woorden.

De oorsprong van de armoedenorm

De Europese armoedenorm blijkt mee het resultaat te zijn van een Belgische aanbeveling. De bekende politicus Johan Vande Lanotte gaf in 1999 de opdracht aan de professor Bea Cantillon "om een krachtig en jaarlijks toepasbaar meetinstrument te ontwikkelen voor de meting van armoede op basis van inkomen, dat beleidsrelevante gegevens zal opleveren".

Het aanbevelingsrapport stelt overigens duidelijk dat niet de armoede gemeten wordt, maar de inkomensongelijkheid. (p. 265). Ook de paradoxen worden vermeld, zoals het feit dat de "armoede" zou kunnen toenemen bij een economische heropleving. Als "voordeel" wordt echter aangehaald dat de methode "gemakkelijk toepasbaar" is. Dit "argument" is een academicus onwaardig. Voor een compleet foute theorie is er maar één bestemming: de vuilnisbak. Waarschijnlijk voelden ze het probleem wel aan, want de armoedenorm wordt enkel voorgesteld als instrument "voor de korte termijn".

Eigenbelang

Van een aanbeveling op korte termijn die niet armoede maar ongelijkheid meet is de armoedenorm inmiddels verworden tot de geldende definitie van armoede in alle overheidsinstanties. Dat de verantwoordelijken adepten zijn van de afgunstmaatschappij is plausibel, maar lijkt mij onvoldoende als verklaring. Ik denk dat er een veel sterkere kracht aan het werk is: eigenbelang.

Stel dat u een politicus bent met een beperkte verantwoordelijkheidszin. Economische vooruitgang interesseert u matig; enkel het aantal stemmen telt. Welnu, de privésector die de belastingen betaalt is in België inmiddels een onbeschermde minderheid. Met de armoedenorm beschikt u over het ideale "beleidsinstrument" om de krijgende meerderheid ter wille te zijn.

Of stel dat u een hogepriester van de armoedebestrijding bent, zoals Prof. Bea Cantillon of Prof. Dr. Em. Jan Vranken. Het goede nieuws over de armoede is voor u slecht nieuws, want het duwt u "out of business". Met een armoedenorm die ongelijkheid meet zit u daarentegen safe, zolang we niet in een socialistische miseriestaat leven.

Een warme oproep

Misschien gaan we nu naar een periode van economische groei. Velen zullen er dan op vooruitgaan, en in onze herverdelende maatschappij zal niemand achterblijven. Allemaal goed nieuws dus.

In de editie 2016 van het federale Jaarboek over armoede zal dan echter iets anders staan. Het zal ons voorhouden dat we niet goed bezig zijn en dat de armoede gestegen is. En dat zal dan weer goed zijn voor een rondje absurde verontwaardiging en zelfhaat. De wereld die bedrogen wil worden zal op zijn wenken worden bediend.

Laat ons hiermee ophouden. We hoeven ons niet te laten gijzelen door politici met dubieuze bedoelingen en academici van bedenkelijk niveau. Een wereld zonder armoede komt er door economische vooruitgang, niet via een afgunstmaatschappij.